Studied by 64 peoplede werkwoorden
noter
noteren
aimer
houden van
parler
praten
loger
logeren
manger
eten
nager
zwemmen
ranger
opruimen
commencer
beginnen
annoncer
aankondigen
placer
plaatsen
acheter
kopen
épeler
spellen
peser
wegen
(re)jeter
weggooien
appeler
roepen
rappeler
herinneren
préférer
verkiezen
nettoyer
poetsen
ennuyer
vervelen, ergeren
payer
betalen
partir
vertrekken
servir
bedienen
mentir
liegen
sortir
weggaan
sentir
ruiken
se sentir
zich voelen
dormir
slapen
finir
beëindigen
choisir
kiezen
obéir
gehoorzamen
réfléchir
nadenken
grandir
groeien
réagir
reageren
rougir
roodworden
vieillir
verouderen
ouvrir
openen
découvrir
ontdekken
offrir
aanbieden
souffrir
lijden
attendre
wachten
entendre
horen
vendre
verkopen
rendre
teruggeven
perdre
verliezen
descendre
afdalen
répondre
antwoorden
se reposer
uitrusten
s’appeler
heten
s’habiller
zich aankleden
aller
gaan
avoir
hebben
boire
drinken
connaître
kennen
courir
lopen
croire
geloven
devoir
moeten
dire
zeggen
écrire
schrijven
être
zijn
faire
doen, maken
falloir
moeten
lire
lezen
mettre
zetten, leggen, plaatsen, aandoen
permettre
veroorloven
pleuvoir
regenen
pouvoir
kunnen, mogen
prendre
nemen
promettre
beloven
recevoir
ontvangen
savoir
weten
tenir
vasthouden
venir
komen
voir
zien
vouloir
willen
Note
Flashcard