knowt logo

CE Nederlands

Betogend: een tekst of tekstdeel waar de schrijver of de spreker de lezer probeert te overtuigen. Door middel van bijvoorbeeld een standpunt te laten zien met argumenten daarbij.

Beschouwend: een tekst of tekstdeel waar de schrijver jouw verschillende overwegingen, interpretaties, verklaringen of opinies aanbiedt. Hij probeert jou te laten na denken over een standpunt.

Uiteenzettend: een tekst of tekstdeel waar de schrijver iets uitlegt, beschrijft, verklaar of meedeelt. Hij heeft als doel jou te informeren over bijvoorbeeld de stand van zaken.

Begrippen:

Standpunt= een uitspraak die op twijfel of tegenspraak stuit of zou kunnen stuiten volgens de schrijver of spreker. Deze staat niet altijd ‘‘meteen’’ in de tekst. Soms moet je hem ook af kunnen leiden.

Argument= een uitspraak waarmee een schrijver of spreker een standpunt onderbouwd. Hiermee is het doel om te overtuigen.

Tegenargument= een uitspraak waarmee de schrijver of spreker een standpunt of argument probeert te weerleggen of te ontkrachten.

Argumentatiestructuur= een weergave van de wijze waarop in een tekst of tekstdeel argumenten met elkaar en met het standpunt samenhangen.

Enkelvoudige argumentatie= een argument die bestaat uit één argument en één standpunt.

Onderschikkende argumentatie= een argument waarin een argument wordt ondersteund door één of meer subargumenten. Ook: ketenargumentatie. Achter elkaar door.

Nevenschikkende argumentatie= een argumentatie waarin twee of meer argumenten gezamenlijk het standpunt ondersteunen. De argumenten in nevenschikkende argumentatie kunnen afhankelijk zijn. Naast elkaar.

Drogredenen: Onjuist gebruik van een argumentatieschema of een overtreding van een discussieregel.

Veel voorkomende vragen:

  • Geef de hoofdgedachte van de tekst (multiple choise).

  • Wat is het tekstdoel? (multiple choise)

  • Noem een aantal woorden/zinsgedeelten waaruit een kritische/ spottende toon blijkt.

  • Bepaal bij welke alinea een bepaald deelonderwerp begint.

  • Welke functie heeft deze alinea (functie worden gegeven)

  • Wat is het verband tussen deze alinea’s/ zinnen?

  • Vul het argumentatieschema aan.

  • Geef aan met welk soort argument(en) de auteur/een specialist zijn standpunt onderbouwt.

  • Welke drogredenen zou een kritische lezen kunnen aanwijzen? Hierbij krijg je keuze uit verschillende mogelijkheden.

Tips voor het beantwoorden van vragen:

  1. Als je een tekst leest, weet je niks meer. Je eigen ideeën spelen geen rol. Dus je schrijft alleen maar op wat er in de tekst staat.

  2. Let goed op je spelling. Hier krijg je namelijk punten aftrek voor als je dit fout doen. Dus als je het niet zeker weet: neem een ander woord ervoor of zoek het op in het woordenboek.

  3. Bij een maximaal aantal woorden bij een open vraag: herhaal een deel van de vraag. Dat telt namelijk niet mee en dan heb je ook meteen een mooie opzet van de zin! Bijvoorbeeld:

    Vraag: Leg uit waarom hier sprake zou zijn van een verkeerde vergelijking. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 10 woorden.

    Antwoord: Er is hier sprake van een verkeerde vergelijking want…(10 woorden).

    Blauw= deze woorden gelden nog niet als ‘‘1 van de 10 woorden’’. Na de 3 puntjes begint pas de 10 woorden! Bij het rode stuk dus!

  4. Geef het antwoord van de vraag. Vaak word in de zoek naar het antwoord de vraag alweer vergeten. Dus kijk hiermee uit!

  5. Bij het citeren van een zin moet je de hele zin citeren. Niet alleen maar een klein beetje. Dit geld niet bij het citeren van een zinsdeel. Daarbij mag je juist niet de hele zin citeren maar alleen een klein deel. Ook niet vergeten: Zet de regel nummers achter het geciteerde deel: bijvoorbeeld → (r. 18-20).

  6. Soms word er ook gevraagd naar een antwoord in eigen woorden. Dit word dus fout gerekend als je iets citeert. Maar als je de woorden een beetje husselt en misschien andere woorden gebruikt, dan heb je het al in eigen woorden!

Dit gaat lukken!

H

CE Nederlands

Betogend: een tekst of tekstdeel waar de schrijver of de spreker de lezer probeert te overtuigen. Door middel van bijvoorbeeld een standpunt te laten zien met argumenten daarbij.

Beschouwend: een tekst of tekstdeel waar de schrijver jouw verschillende overwegingen, interpretaties, verklaringen of opinies aanbiedt. Hij probeert jou te laten na denken over een standpunt.

Uiteenzettend: een tekst of tekstdeel waar de schrijver iets uitlegt, beschrijft, verklaar of meedeelt. Hij heeft als doel jou te informeren over bijvoorbeeld de stand van zaken.

Begrippen:

Standpunt= een uitspraak die op twijfel of tegenspraak stuit of zou kunnen stuiten volgens de schrijver of spreker. Deze staat niet altijd ‘‘meteen’’ in de tekst. Soms moet je hem ook af kunnen leiden.

Argument= een uitspraak waarmee een schrijver of spreker een standpunt onderbouwd. Hiermee is het doel om te overtuigen.

Tegenargument= een uitspraak waarmee de schrijver of spreker een standpunt of argument probeert te weerleggen of te ontkrachten.

Argumentatiestructuur= een weergave van de wijze waarop in een tekst of tekstdeel argumenten met elkaar en met het standpunt samenhangen.

Enkelvoudige argumentatie= een argument die bestaat uit één argument en één standpunt.

Onderschikkende argumentatie= een argument waarin een argument wordt ondersteund door één of meer subargumenten. Ook: ketenargumentatie. Achter elkaar door.

Nevenschikkende argumentatie= een argumentatie waarin twee of meer argumenten gezamenlijk het standpunt ondersteunen. De argumenten in nevenschikkende argumentatie kunnen afhankelijk zijn. Naast elkaar.

Drogredenen: Onjuist gebruik van een argumentatieschema of een overtreding van een discussieregel.

Veel voorkomende vragen:

  • Geef de hoofdgedachte van de tekst (multiple choise).

  • Wat is het tekstdoel? (multiple choise)

  • Noem een aantal woorden/zinsgedeelten waaruit een kritische/ spottende toon blijkt.

  • Bepaal bij welke alinea een bepaald deelonderwerp begint.

  • Welke functie heeft deze alinea (functie worden gegeven)

  • Wat is het verband tussen deze alinea’s/ zinnen?

  • Vul het argumentatieschema aan.

  • Geef aan met welk soort argument(en) de auteur/een specialist zijn standpunt onderbouwt.

  • Welke drogredenen zou een kritische lezen kunnen aanwijzen? Hierbij krijg je keuze uit verschillende mogelijkheden.

Tips voor het beantwoorden van vragen:

  1. Als je een tekst leest, weet je niks meer. Je eigen ideeën spelen geen rol. Dus je schrijft alleen maar op wat er in de tekst staat.

  2. Let goed op je spelling. Hier krijg je namelijk punten aftrek voor als je dit fout doen. Dus als je het niet zeker weet: neem een ander woord ervoor of zoek het op in het woordenboek.

  3. Bij een maximaal aantal woorden bij een open vraag: herhaal een deel van de vraag. Dat telt namelijk niet mee en dan heb je ook meteen een mooie opzet van de zin! Bijvoorbeeld:

    Vraag: Leg uit waarom hier sprake zou zijn van een verkeerde vergelijking. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 10 woorden.

    Antwoord: Er is hier sprake van een verkeerde vergelijking want…(10 woorden).

    Blauw= deze woorden gelden nog niet als ‘‘1 van de 10 woorden’’. Na de 3 puntjes begint pas de 10 woorden! Bij het rode stuk dus!

  4. Geef het antwoord van de vraag. Vaak word in de zoek naar het antwoord de vraag alweer vergeten. Dus kijk hiermee uit!

  5. Bij het citeren van een zin moet je de hele zin citeren. Niet alleen maar een klein beetje. Dit geld niet bij het citeren van een zinsdeel. Daarbij mag je juist niet de hele zin citeren maar alleen een klein deel. Ook niet vergeten: Zet de regel nummers achter het geciteerde deel: bijvoorbeeld → (r. 18-20).

  6. Soms word er ook gevraagd naar een antwoord in eigen woorden. Dit word dus fout gerekend als je iets citeert. Maar als je de woorden een beetje husselt en misschien andere woorden gebruikt, dan heb je het al in eigen woorden!

Dit gaat lukken!