Flashcards voor Nederlands

Je heel erg inspannen, lijden.

Van links naar rechts.

Van onder naar boven.

Iets wat je heel graag wilt bereiken.

Optijd.

Repareren.

Redenen voor iets geven.

Contract.

Een gewicht laten dragen.

Werk zoeken.

Uitzoeken hoe iets ( ingewikkelds) in elkaar wilt

Geïrriteerd.

Slim, snel, pienter..

Snel spreken, druk praten…

Opscheppen, proberen indruk te maken door het mooi te maken…

Laten merken dat je boos bent, maar niet zeggen waarom je boos bent…

Zachtjes lachen.

Inschatten of onderzoeken wat mensen voelen of denken.

Te begrijpen, duidelijk.

Te herkennen, een heel herkenbare reactie die je goed kunt begrijpen op grond van eigen ervaringen.

Flink en sterk, stoer doen de indruk willen maken van kracht, onverschrokkenheid.

Gewaagd, dapper.

Emotionele opwinding veroorzakend.

Prettig, een leuke opmerkingen.

Treurig, beklagenswaardig.

Lachwekkend, bespottelijk.

Met weinig verstand.

Waard om bewonderd te worden.

Gevaar opleverend.

Treffend, ontroerend.

Waarvoor geen belasting betaald hoeft te worden.

Tussen twee dingen of tijden.

Geïrriteerd emotionele reactie.

(met inspanning) verwerven.

Een keuze maken uit verschillende mogelijkheden.

Proberen dat hij of zij boos is.