knowt logo

Maatschappijleer

Hoofdstuk 1

les 1.1 + 1.2

samenleving:

samenleving doe je in het klein en in het groot. bijvoorbeeld in je gezin of in een sportverenig.

afspraken maken:

omdat iedereen afhankelijk is van anderen, zijn er spraken van regels nodig over hoe we met elkaar samenleven en samenwerken er zijn twee soorten regels:

  • gedragsregel

  • wetten

gedragsregel zorgt ervoor dat we rekening mee houden met anderen.

gedragsregel= gedragsregels zijn ongeschreven regels die je regelmatig doet bijvoorbeeld iemand bedanken omdat ze iets voor jouw hebben gedaan of stil zijn bij de dodenherdenking.

wetten= zijn ook regels maar deze regels zijn gemaakt door de politici zoals bijvoorbeeld: je mag pas werken als je 15 bent of het is verboden tijdens het rijden je telefoon te gebruiken.

soorten bindingen:

omdat we in de samenleving afhankelijk zijn van elkaar zijn er verschillende bindingen.

je hebt 4 soorten bindingen

  • economische bindingen

  • kennisbindingen

  • gevoelsbindingen

  • politieke bindingen

economische bindingen:

Voor alle producten die je nodig hebt om in je onderhoud te voorzien heb je economische bindingen nodig**.** bijvoorbeeld: je baas,de supermarkten, kledingwinkel en enzovoort. Ook internationaal heb je deze bindingen. Dat heeft een voordeel en een nadeel:​

  • Voordeel: er zijn steeds meer producten te koop en producten worden steeds goedkoper.​

Nadeel: sommige banen verdwijnen omdat arbeid in het buitenland goedkoper is. Ook worden arbeiders in het buitenland soms uitgebuit.​

kennisbindingen:

Kennisbindingen hebben te maken met mensen die jou iets leren. Denk aan je leraren, ouders, je sportclub, internet, sociale media, boeken, enzovoort.​

gevoelsbindingen:

Met onze geliefden, vrienden en familieleden zijn we emotioneel verbonden. Vriendschap, steun en liefde hebben we nodig om ons gelukkig te voelen.​

politieke bindingen:

Politieke bindingen gaan over de afhankelijkheid van de overheid. Denk aan:​

  • onderwijs​

  • gezondheidszorg​

  • veiligheid​

  • sociale zekerheid (bijvoorbeeld uitkeringen)​

Wij kiezen politici die hier besluiten over nemen.​

sociale cohesie: Het gevoel dat mensen hebben dat ze bij elkaar horen: het wij-gevoel. ​

Sociale cohesie kan er bijvoorbeeld zijn:​

  • in een buurt​

  • op een school​

  • in een land​

wij-gevoel= *Wanneer een groep zich sterk met elkaar verbonden voelt.*​

zij-gevoel= *Groep die als ‘tegenstanders’ van de ‘wij-groep’ wordt gezien.*​

Voorbeelden:​

  • Voetbalsupporters van verschillende clubs.​

  • Werknemers van concurrerende bedrijven.​

  • Leerlingen van verschillende scholen.​

polarisatie= *Mensen en bevolkingsgroepen staan scherp tegenover elkaar doordat de tegenstellingen de nadruk krijgen.*​

bindingen zijn niet alleen voor jouw persoonlijke leven belangrijk. Ze laten ook zien dat we onderdeel zijn van een samenleving waarin we afhankelijk zijn van elkaar.

1.3

waarden en normen

waarden= zijn principes die je belangrijk vindt in het leven

normen= zijn regels over hoe jij of een anderen moeten zich gedragen.

sommige van deze algemene normen staan als geschreven regels. andere zijn ongeschreven regels.

belangen

belangen betekent het voordeel dat je ergens bij hebt.

belangstelling= Als het belang van de 1 botst met het belang van een andere.

problemen die in de maatschappij spelen, kom je belangstelling vaak tegen.

macht

macht= het mogelijkheid om het gedrag van een andere te beïnvloeden

macht speelt heel vaak in een bevolkingsgroepen een rol.

iemand beïnvloeden bij zijn uitoefening gebeurt heel vaak.

machtmiddelen

machtsmiddelen= middelen waarmee je het gedrag van een anderen kunt beïnvloeden.

6 machtsmiddelen

  • geld

  • beroep

  • toegang tot de media

  • status

  • uitstraling

  • functie

om macht te kunnen uitvoeren heb je machtsmiddelen nodig.

sociale ongelijkheid= wanneer bepaalde mensen niet de zelfde kansen heeft in de samenleving.

bijvoorbeeld

  • discriminatie

  • vrouwen en mannen

1.4

maatschappelijk problemen

een maatschappelijk probleem heeft 4 kenmerken

  1. mensen hebben er last van het probleem

  2. het probleem krijgt aandacht in de media

  3. de politiek moeten zich bemoeien in het probleem

  4. er zijn verschillende meningen, oorzaken en oplossingen

kijk je naar de samenleving dan zie je dat veel dingen goed gaan, maar soms ook niet dan spreken we van maatschappelijk problemen.

Dilemma’s

dilemma’s= een keuze tussen twee lastige keuzes met een allebei een voordel en een nadeel

als je een maatschappelijk probleem wilt oplossen, krijg je vaak te maken met een dilemma’s.

een mening vormen

om te zorgen dat je elkaar goed begrijpt, is het belangrijk dat je je eigen mening goed kunt uitleggen. Daarbij zijn er 3 dingen belangerijk

  • je moet feiten kennen (feiten= is iets wat echt gebeurt is en kunt bewijzen)

  • je moet verschillende kanten bekijken

  • je moet goede argumenten hebben (argumenten= redenen waarmee je kunt uitleggen waarom je mening goed is.

een argument kan ook laten zien tegen een ander waarom je iets vind.

2.1

cultuur en socialisatie

cultuur= alle normen, waarden en gewoonten die mensen samen in een bepaalde groep of samenleving met elkaar delen.

wie je bent, wordt bepaald door alles wat je leert van je omgeving. bijvoorbeeld: je ouders, maar ook de maatschappij waarin je opgroeit. Het gedrag dat bij jouw cultuur hoort, leer je tijdens je leven aan.

Dit noemen we socialisatie.

socialisatie= het bewust of onbewust aanleren van normen, waarden en gewoonten die bij jouw groep of samenleving horen.

socialisatie zorgt ervoor dat je je gedraagt naar de cultuur van de groep waarin je bent opgegroeid

waar vindt je socialisatie

  • op School

  • op een sportclub

  • in je gezin

  • door vrienden

  • op je werk

en enzovoort.

aangeboren of aangeleerd

er zijn verschillend gedachten over gedrag. Is gedrag aangeleerd of aangeboren? Dit debat noemen we nature-nurture-debat.

aangeboren nature= de nadrukt ligt op aangeboren kenmerken.

bijvoorbeeld:

  • voetbaltalent

  • seksuele voorkeur

opgevoeding nurture= de nadruk ligt op aangeleerde gedrag.

bijvoorbeeld:

  • met rechts schrijven

  • een muziekinstrument bespelen

bij opvoeding nurture speelt het omgeving waarin je opgegroeit bent speelt een belangerijke rol.

2.2

hoe we leren?

hoe socialisatie vindt plaats door:

  • informatie en aanwijzing

  • imitatie en aanwijzing

  • ervaring

  • experimenteren

sociale controle= wanneer mensen in je omgeving opletten hoe je je gedragt.

bijvoorbeeld: in een dorp kan je meer sociale controle vinden dan een stad omdat in een dorp zijn de huizen veel dichtbij elkaar of een dorp is veel kleiner en doordat kent iedereen elkaar dan in een stad. sociale controle vindt je overal plaats:

  • op school

  • op straat

  • thuis

  • bij vrieden

en enzovoort.

Sancties

sancties= manieren waarop iemand laat merken of je iets goed of fout hebt gedaan.

er zijn er twee

positieve sancties= een beloning van je gedrag

voorbeeld:

  • een compliment van iemand

loonsverhoging omdat je je werk goed doet

negative sancties= een gevolg van een negatief gedrag.

bijvoorbeeld:

  • strafwerk krijgen

  • bekeuring

zonder na te denken

sommige dingen die je leert doe je na een tijd zonder er bij na te denken. Dit noemen we geinternalisateerd gedrag.

internalisatie= aangeleerde normen en waarden zijn vanzelf sprekend gedrag geworden.

bijvoorbeeld: je schoenen uitrekken wanneer in het huis bent.

in het socialisatieproces, ontwikkle je je eigen identiteit. Vooral als je jong bent, ga je op zoek naar wie je zelf na eigenlijk bent.

identiteit= de persoon wie je bent, gevormd door alle kenmerken die bij jouw horen en je ervaring.

je identiteit vormt zich door jouw socialisatieproces. Heel belangrijk daarbij zijn groepen die jou gesocialiseerd hebben.

bijvoorbeeld:

  • het land of de woonplaats waar je vandaan komt

  • de jongerencultuur of vriendengroep waar je bij hoort

  • je geloof

Iedereen heeft verschillende rollen. Op school gedraag je je anders dan thuis of bij je vrienden. Bij je bijbaantje gedraag je je ook weer anders. zulke rollen noemen we rolpatronen.

rolpatronen: Hoe iemand zich volgens anderen in bepaalde situaties moet gedragen.

rollen doorbreken

wanneer je je gerdaagt volgens een rolpatroon dan vertoon je rolbevestigend gedrag.

Roldoorberekend gedrag= gedrag dat je niet direct bij iemands rol verwacht.

gendernormen= de normen die bij een man of vrouw horen

genderneutraal= Als er helemaal geen verschil is tussen een vrouw en een man bijvoorbeeld:

  • unisex kleding

2.3

generatieconflict

generatieconflict= een meningsverschil tussen leeftijden.

mensen die zijn in een anderen tijd opgegroeit hebben anderen normen dan de mensen die zijn in deze tijd opgegroeit.

2.4

hoe ontstaat groepsgevoel?

identificatie= je herkent bepaalde kenmerken van jezelf nij de andere.

groepsidentificatie= je voelt je verbonden met een bepaalde groep mensen, omdat je dezelfde kenmerken hebt of gewoonten hebt.

je kunt je om verschillende redenen verbonden voelen in de samenleving

bijvoorbeeld:

  • de plaats waar je vandaan komt.

  • je geloof.

  • een gezamelijke belang.

  • gezamelijke smaak of interesse.

jongerencultuur

jongerencultuur= een groep jongeren met dezelfe waarden, normen en gewoonten.

jongerenculturen zijn ontstaan in de jaen 60 van de vorige eeuw. vanaf die tijd.

  • steeg de welvaart

  • kregen jongeren meer vrijheid

  • gingen jongeren zich afzetten tegen de normen en waarden van hun ouders.

  • nam de invloed van de kerk af

de samenleving verandert

  • sinds de jaren 60 is een maatschappij instaan waarin individualisme meer plaats kreeg

individualisme= wanneer persoonlijke vrijheid en ontwikkeling belangerijk worden

  • meer vrijheid om eigen opleiding en beroep te kiezen

  • meer vrijheid betekent ook keuzesstress

Ik of Wij?

wij-gevoel= wanneer een groep zich sterk met elkaar verbonden voelt (dan is de sociale cohesie sterk)

zij-groep= groep die wordt als tegenstander gezien van de wij groep

voorbeelden:

  • leerlingen van verschillende scholen

  • voetbalsupporter van verschillende clubs

  • gesplitsen groepen tijdens het spelen van trefbal

polarisatie= mensen en bevolkingsgroepen die staan sterk tegenover elkaar doordat tegenstelling de nadruk krijgen.

EI

Maatschappijleer

Hoofdstuk 1

les 1.1 + 1.2

samenleving:

samenleving doe je in het klein en in het groot. bijvoorbeeld in je gezin of in een sportverenig.

afspraken maken:

omdat iedereen afhankelijk is van anderen, zijn er spraken van regels nodig over hoe we met elkaar samenleven en samenwerken er zijn twee soorten regels:

  • gedragsregel

  • wetten

gedragsregel zorgt ervoor dat we rekening mee houden met anderen.

gedragsregel= gedragsregels zijn ongeschreven regels die je regelmatig doet bijvoorbeeld iemand bedanken omdat ze iets voor jouw hebben gedaan of stil zijn bij de dodenherdenking.

wetten= zijn ook regels maar deze regels zijn gemaakt door de politici zoals bijvoorbeeld: je mag pas werken als je 15 bent of het is verboden tijdens het rijden je telefoon te gebruiken.

soorten bindingen:

omdat we in de samenleving afhankelijk zijn van elkaar zijn er verschillende bindingen.

je hebt 4 soorten bindingen

  • economische bindingen

  • kennisbindingen

  • gevoelsbindingen

  • politieke bindingen

economische bindingen:

Voor alle producten die je nodig hebt om in je onderhoud te voorzien heb je economische bindingen nodig**.** bijvoorbeeld: je baas,de supermarkten, kledingwinkel en enzovoort. Ook internationaal heb je deze bindingen. Dat heeft een voordeel en een nadeel:​

  • Voordeel: er zijn steeds meer producten te koop en producten worden steeds goedkoper.​

Nadeel: sommige banen verdwijnen omdat arbeid in het buitenland goedkoper is. Ook worden arbeiders in het buitenland soms uitgebuit.​

kennisbindingen:

Kennisbindingen hebben te maken met mensen die jou iets leren. Denk aan je leraren, ouders, je sportclub, internet, sociale media, boeken, enzovoort.​

gevoelsbindingen:

Met onze geliefden, vrienden en familieleden zijn we emotioneel verbonden. Vriendschap, steun en liefde hebben we nodig om ons gelukkig te voelen.​

politieke bindingen:

Politieke bindingen gaan over de afhankelijkheid van de overheid. Denk aan:​

  • onderwijs​

  • gezondheidszorg​

  • veiligheid​

  • sociale zekerheid (bijvoorbeeld uitkeringen)​

Wij kiezen politici die hier besluiten over nemen.​

sociale cohesie: Het gevoel dat mensen hebben dat ze bij elkaar horen: het wij-gevoel. ​

Sociale cohesie kan er bijvoorbeeld zijn:​

  • in een buurt​

  • op een school​

  • in een land​

wij-gevoel= *Wanneer een groep zich sterk met elkaar verbonden voelt.*​

zij-gevoel= *Groep die als ‘tegenstanders’ van de ‘wij-groep’ wordt gezien.*​

Voorbeelden:​

  • Voetbalsupporters van verschillende clubs.​

  • Werknemers van concurrerende bedrijven.​

  • Leerlingen van verschillende scholen.​

polarisatie= *Mensen en bevolkingsgroepen staan scherp tegenover elkaar doordat de tegenstellingen de nadruk krijgen.*​

bindingen zijn niet alleen voor jouw persoonlijke leven belangrijk. Ze laten ook zien dat we onderdeel zijn van een samenleving waarin we afhankelijk zijn van elkaar.

1.3

waarden en normen

waarden= zijn principes die je belangrijk vindt in het leven

normen= zijn regels over hoe jij of een anderen moeten zich gedragen.

sommige van deze algemene normen staan als geschreven regels. andere zijn ongeschreven regels.

belangen

belangen betekent het voordeel dat je ergens bij hebt.

belangstelling= Als het belang van de 1 botst met het belang van een andere.

problemen die in de maatschappij spelen, kom je belangstelling vaak tegen.

macht

macht= het mogelijkheid om het gedrag van een andere te beïnvloeden

macht speelt heel vaak in een bevolkingsgroepen een rol.

iemand beïnvloeden bij zijn uitoefening gebeurt heel vaak.

machtmiddelen

machtsmiddelen= middelen waarmee je het gedrag van een anderen kunt beïnvloeden.

6 machtsmiddelen

  • geld

  • beroep

  • toegang tot de media

  • status

  • uitstraling

  • functie

om macht te kunnen uitvoeren heb je machtsmiddelen nodig.

sociale ongelijkheid= wanneer bepaalde mensen niet de zelfde kansen heeft in de samenleving.

bijvoorbeeld

  • discriminatie

  • vrouwen en mannen

1.4

maatschappelijk problemen

een maatschappelijk probleem heeft 4 kenmerken

  1. mensen hebben er last van het probleem

  2. het probleem krijgt aandacht in de media

  3. de politiek moeten zich bemoeien in het probleem

  4. er zijn verschillende meningen, oorzaken en oplossingen

kijk je naar de samenleving dan zie je dat veel dingen goed gaan, maar soms ook niet dan spreken we van maatschappelijk problemen.

Dilemma’s

dilemma’s= een keuze tussen twee lastige keuzes met een allebei een voordel en een nadeel

als je een maatschappelijk probleem wilt oplossen, krijg je vaak te maken met een dilemma’s.

een mening vormen

om te zorgen dat je elkaar goed begrijpt, is het belangrijk dat je je eigen mening goed kunt uitleggen. Daarbij zijn er 3 dingen belangerijk

  • je moet feiten kennen (feiten= is iets wat echt gebeurt is en kunt bewijzen)

  • je moet verschillende kanten bekijken

  • je moet goede argumenten hebben (argumenten= redenen waarmee je kunt uitleggen waarom je mening goed is.

een argument kan ook laten zien tegen een ander waarom je iets vind.

2.1

cultuur en socialisatie

cultuur= alle normen, waarden en gewoonten die mensen samen in een bepaalde groep of samenleving met elkaar delen.

wie je bent, wordt bepaald door alles wat je leert van je omgeving. bijvoorbeeld: je ouders, maar ook de maatschappij waarin je opgroeit. Het gedrag dat bij jouw cultuur hoort, leer je tijdens je leven aan.

Dit noemen we socialisatie.

socialisatie= het bewust of onbewust aanleren van normen, waarden en gewoonten die bij jouw groep of samenleving horen.

socialisatie zorgt ervoor dat je je gedraagt naar de cultuur van de groep waarin je bent opgegroeid

waar vindt je socialisatie

  • op School

  • op een sportclub

  • in je gezin

  • door vrienden

  • op je werk

en enzovoort.

aangeboren of aangeleerd

er zijn verschillend gedachten over gedrag. Is gedrag aangeleerd of aangeboren? Dit debat noemen we nature-nurture-debat.

aangeboren nature= de nadrukt ligt op aangeboren kenmerken.

bijvoorbeeld:

  • voetbaltalent

  • seksuele voorkeur

opgevoeding nurture= de nadruk ligt op aangeleerde gedrag.

bijvoorbeeld:

  • met rechts schrijven

  • een muziekinstrument bespelen

bij opvoeding nurture speelt het omgeving waarin je opgegroeit bent speelt een belangerijke rol.

2.2

hoe we leren?

hoe socialisatie vindt plaats door:

  • informatie en aanwijzing

  • imitatie en aanwijzing

  • ervaring

  • experimenteren

sociale controle= wanneer mensen in je omgeving opletten hoe je je gedragt.

bijvoorbeeld: in een dorp kan je meer sociale controle vinden dan een stad omdat in een dorp zijn de huizen veel dichtbij elkaar of een dorp is veel kleiner en doordat kent iedereen elkaar dan in een stad. sociale controle vindt je overal plaats:

  • op school

  • op straat

  • thuis

  • bij vrieden

en enzovoort.

Sancties

sancties= manieren waarop iemand laat merken of je iets goed of fout hebt gedaan.

er zijn er twee

positieve sancties= een beloning van je gedrag

voorbeeld:

  • een compliment van iemand

loonsverhoging omdat je je werk goed doet

negative sancties= een gevolg van een negatief gedrag.

bijvoorbeeld:

  • strafwerk krijgen

  • bekeuring

zonder na te denken

sommige dingen die je leert doe je na een tijd zonder er bij na te denken. Dit noemen we geinternalisateerd gedrag.

internalisatie= aangeleerde normen en waarden zijn vanzelf sprekend gedrag geworden.

bijvoorbeeld: je schoenen uitrekken wanneer in het huis bent.

in het socialisatieproces, ontwikkle je je eigen identiteit. Vooral als je jong bent, ga je op zoek naar wie je zelf na eigenlijk bent.

identiteit= de persoon wie je bent, gevormd door alle kenmerken die bij jouw horen en je ervaring.

je identiteit vormt zich door jouw socialisatieproces. Heel belangrijk daarbij zijn groepen die jou gesocialiseerd hebben.

bijvoorbeeld:

  • het land of de woonplaats waar je vandaan komt

  • de jongerencultuur of vriendengroep waar je bij hoort

  • je geloof

Iedereen heeft verschillende rollen. Op school gedraag je je anders dan thuis of bij je vrienden. Bij je bijbaantje gedraag je je ook weer anders. zulke rollen noemen we rolpatronen.

rolpatronen: Hoe iemand zich volgens anderen in bepaalde situaties moet gedragen.

rollen doorbreken

wanneer je je gerdaagt volgens een rolpatroon dan vertoon je rolbevestigend gedrag.

Roldoorberekend gedrag= gedrag dat je niet direct bij iemands rol verwacht.

gendernormen= de normen die bij een man of vrouw horen

genderneutraal= Als er helemaal geen verschil is tussen een vrouw en een man bijvoorbeeld:

  • unisex kleding

2.3

generatieconflict

generatieconflict= een meningsverschil tussen leeftijden.

mensen die zijn in een anderen tijd opgegroeit hebben anderen normen dan de mensen die zijn in deze tijd opgegroeit.

2.4

hoe ontstaat groepsgevoel?

identificatie= je herkent bepaalde kenmerken van jezelf nij de andere.

groepsidentificatie= je voelt je verbonden met een bepaalde groep mensen, omdat je dezelfde kenmerken hebt of gewoonten hebt.

je kunt je om verschillende redenen verbonden voelen in de samenleving

bijvoorbeeld:

  • de plaats waar je vandaan komt.

  • je geloof.

  • een gezamelijke belang.

  • gezamelijke smaak of interesse.

jongerencultuur

jongerencultuur= een groep jongeren met dezelfe waarden, normen en gewoonten.

jongerenculturen zijn ontstaan in de jaen 60 van de vorige eeuw. vanaf die tijd.

  • steeg de welvaart

  • kregen jongeren meer vrijheid

  • gingen jongeren zich afzetten tegen de normen en waarden van hun ouders.

  • nam de invloed van de kerk af

de samenleving verandert

  • sinds de jaren 60 is een maatschappij instaan waarin individualisme meer plaats kreeg

individualisme= wanneer persoonlijke vrijheid en ontwikkeling belangerijk worden

  • meer vrijheid om eigen opleiding en beroep te kiezen

  • meer vrijheid betekent ook keuzesstress

Ik of Wij?

wij-gevoel= wanneer een groep zich sterk met elkaar verbonden voelt (dan is de sociale cohesie sterk)

zij-groep= groep die wordt als tegenstander gezien van de wij groep

voorbeelden:

  • leerlingen van verschillende scholen

  • voetbalsupporter van verschillende clubs

  • gesplitsen groepen tijdens het spelen van trefbal

polarisatie= mensen en bevolkingsgroepen die staan sterk tegenover elkaar doordat tegenstelling de nadruk krijgen.