Notifications

Latijn CE 2023 woorden A t/m F

0.0(0) Reviews
Duplicate
Report Flashcard set

Spaced Repetition

Scientifically backed study method

spaced repetition

Flashcards

Review terms and definitions

flashcards

Learn

Study with MC, T/F, and other questions

learn

Practice Test

Take a test on your terms and definitions

exam

Tags

262 Terms
😃 Not studied yet (262)
a/ab + abl
1 van ... uit, vanuit, van ... af, vanaf 2 door (bij het passivum)
ab-eo, ire, ii, itum
weggaan
ab-sum, abesse, afui, afuturus
afwezig zijn, ontbreken
ac
en, en ook
ac-cedo, cedere, cessi, cessum
naderen, erbij komen
ac-cipio, cipere, cepi, ceptum
1 ontvangen 2 vernemen, begrijpen
acer (acris, acre), acris
scherp, spits
acies, ei f
slaglinie, slagveld
ad + acc.
naar; tot, bij
ad-do, dere, didi, ditum
toevoegen
ad-duco, ducere, duxi, ductum
1 ergens heenbrengen 2 ertoe brengen
ad-eo, ire, ii, tum
gaan naar, zich wenden tot
ad-hibeo, hibere, hibui, hibitum
aanwenden, ebij halen
adhuc
tot nu toe, nog (steeds)
ad-icio, icere, ieci, iectum
toevoegen
ad-imo, imere, emi, emptum
van iemand (dat.) wegnemen, aan iemand (dat.) ontnemen
aditus, us m
toegang
ad-moveo, movere, movi, motum
1 erbij brengen 2 doen naderen
ad-sum, adesse, adui
aanwezig zijn
ad-venio, venire, veni, ventum
aankomen
adversus
1 gekeerd naar, tegenover(staand) 2 vijandelijk
aequalis, is
gelijk, even oud
aequor, oris n
zee(vlak)
aequus
1 vlak, gelijk 2 rechtvaardig
aer, aeris m
lucht
aes, aeris n
1 erts, koper, brons 2 geld
aestus, us m
1 hitte 2 branding, stroming, getij
aetas, atis f
tijd, leeftijd
ager, agri
1 akker, land, veld 2 gebied
agito, agitare
1aandrijven, opjagen 2 overwegen
agmen, inis n
leger op mars, colonne
ago, agere, egi, actum
doen, handelen, onderhandelen
aio
zeg ik
aliquis (aliquid) subst.
iemand, its
aliter adv.
anders
alius (alis, aliud), gen. alterius, dat. alii
(een) ander
alo, alere, alui, altum
voeden, grootbrengen
alter (altera, alterum)
de een / andere (van twee)
altus
hoog, diep
amicus
vreind, bevriend
a-mitto, amittere, amisi, amissum
verliezen, opgeven
amnis, is m
rivier
amo, amare
houden van, liefhebben, verliefd zijn
amor, oris
liefde
amplus
1 ruim, groot 2 belangrijk
an
of (soms)
anima
adem, leven, ziel
animus
1 geest, ziel, hart 2 moed
annus
jaar
ante + acc. / adv.
voor / tevoren, vroeger
antiquus
oud, ouderwets
anxius
angstig, onrustig
ap-pello, pellare
aanspreken, noemen
aptus
passend, geschikt
aqua
water
ara
altaar
arbor, oris f
boom
arceo, arcere, arcui
afweren; (+ abl. afhouden van)
ardeo, ardere, arsi, arsurus
in brand staan
arduus
steil, moeilijk
arma, ormu n pl
1 wapens 2 gereedschappen
armo, armare
bewapenen, uitrusten
ars, artis f
1 kunst, kunstvaardigheid 2 wetenschap
at
Maar, echter, daarentegen
ater
zwart, donker
auctor, oris m
initiatiefnemer, maker, schrijver
audax, acis
1 moedig 2 overmoedig
audio, audire, audivi, aditum
horen, vernemen
au-fero, auferre, abstuli, ablatum
wegnemen, roven
augeo, augere, auxi, auctum
vermeerderen, vergroten
aura
briesje, wind
auris, is f
oor
aurora
dageraad
aut
of
autem
echter
beatus
gelukkig, welvarend
bene adv.
goed
bonus
goed
bracchium
(onder)arm
brevis, is
kort (van plaats en van tijd)
cado, cadere, cecidi, casurus
vallen
caedes, is f
moord, bloedbad
caelestis, is
hemels
caelum
hemel, weer klimaat
canis, is m f
hond
canto, cantare
zingen
capio, capere, cepi, captum
nemen, grijpen
caput, pitis n
hoofd, kop
careo carere, carui + abl.
niet hebben; missen, ontberen
carmen, inis n
lied, gedicht, toverspreuk
carus
1 lief, dierbaar 2 duur, kostbaar
casus, us m
val, toeval, ongeluk
causa
1 oorzaak, reden 2 (rechts)zaak
cerno, cernere, crevi, cretum
zien, onderscheiden
certe adv.
zeker, stellig
certus
zeker, duidelijk
cingo, cingere, cinxi, cinctum
1 omgorden 2 omgeven, insluiten
clades, is f
1 nederlaag, verlies 2 onheil 3 schade
clamo, clamare
schreeuwen, roepen
clamor, oris m
geschreeuw
clarus
1 helder, luid 2 beroemd
claudo, claudere, clausi, clausum
sluiten, opsluiten, afsluiten
co-eo, coire
samenkomen
co-gnosco, gnoscere, gnovi, gnitum
leren kennen, vernemen; herkennen
cogo, cogere, coegi, coactum
1 bijeenbrengen 2 dwingen
col-ligo, ligere, legi, lectum
1 verzamelen 2 concluderen
color, oris m
kleur
comes, itis m f
metgezel, begeleider
communis, is
gemeenschappelijk, algemeen
com-pleo, plere, plevi, pletum
vullen
con-cipio, cipere, cepi, ceptum
opnemen, ontvangen, waarnemen
con-fero, conferre, contuli, collatum
1 bijeenbrengen, bijeendragen 2 vergelijken
con-fiteor, fiteri, fessus sum
bekennen
coniugium
huwelijk
coniunx, iugis m f
echtgenoot, echtgenote
conor, conari
proberen
conscius
(+gen.) op de hoogte, zich bewust van subst.: medeplichtige, vertrouweling
con-sequor, sequi, secutus sum
1 (onmiddellijk) volgen 2 bereiken, verkrijgen 3 (met het verstand) volgen, begrijpen
con-sisto, sistere, stiti
gaan staan, halt houden
con-sumo, sumere, sumpsi, sumptum
verbruiken, besteden
contentus
tevreden
con-tineo, tinere, tinui, tentum
vasthouden, omvatten
con-tingo, tingere, tigi, tactum
1 aanraken 2 (+dat.) ten deel vallen
contra + acc. / adv.
tegen, tegenover / ertegenover, daarentegen
con-venio, venire, veni, ventum
samenkomen, zich verenigen
copia
voorraad, overvloed
corpus, oris n
1 lichaam, lijf 2 lijk
credo, credere, credidi, creditum
1 geloven (+ dat.) 2 toevertrouwen
cresco, crescere, crevi, cretum
groeien
crimen, inis n
1 beschuldiging 2 misdaad, vergrijp 3 schuld
cruor, oris m
1 bloed 2 moord
culpa
schuld
cum voegwoord + ind. voegwoord + coni. voorzetsel + abl.
toen (plotseling), (telkens) wanneer, terwijl toen, omdat, hoewel, terwijl (samen) met, in gezelschap van
cupio, cupere, cupivi, cupitum
wensen, verlangen, begeren
cura
zorg, verzorging
curro, currere, cucurri, cursum
rennen, lopen
cursus, us m
loop, koers, richting
custos, odis m f
bewaker, cipier
damno, damnare
veroordelen
de + abl.
1 van, vanuit, van ... af 2 over, betreffend 3 (van afstamming) van
dea
godin
debeo, debere, debui, debitum
1 moeten 2 verschuldigd zijn
decimus
tiende
de-cipio, cipere, cepi, ceptum
bedreigen, beetnemen
de-fero, ferre, tuli latum
1 melden, berichten 2 aanklagen
de-ficio, ficere, feci, fectum
1 opraken, afnemen, bezwijken 2 ontrouw worden