Studied by 113 peopleals je beter zo studeert kan dat
acharné(-e)
vasthoudend
adorable
lieftallig
adroit(-e)
handig, behendig
ambiteux(-se)
ambitieus
attentif (-ve)
aandachtig
attitude (la)
houding
audacieux
moedig
autonome
zelfstandig
bavard(-e)
babbelaar
bête
dom
bienveillant(-e)
welwillend
bilingue
tweetalig
brute (une)
een bruut
bruyant(-e)
lawaaierig, luid
chaleureux(-se)
warm, hartelijk
créatif(-ve)
creatief
courageux(-se)
moedig
caprice (une)
een gril, bui
capricieux(-se)
grillig, wispelturig
conscient(-e)
bewust
consciensieux(-se)
gewetensvol, plichtsbewust
cruel(-e)
wreed
chic(-que)
tof, aardig
chauvin(-e)
chauvinistisch, vaderlandslievend
convenable
fatsoenlijk
docile
volgzaam
digne
waardig
débrouillard(-e)
gewiekst
défaut (le)
nadeel
discret(-ète)
discreet
délicat(-e)
fijngevoelig
désintéressé(e)
onbaatzuchtig
distrait(-e)
verstrooid
doté(e) de
begaafd (met)
énergique
energiek
enfantin(e-)
kinderachtig, kinderlijk
égoïste
egoistisch
équilibré(e)
evenwichtig
fier (fière)
trots
folie(-e)
gekheid
franc / franche
rechtuit, openhartig
ferme
kordaat, vastberaden
généreux / généreuse
genereus, vrijgevig
la générosité
vrijgevigheid
gentil(le)
vriendelijk
héroïque
heldhaftig
honnête
eerlijk
hypocrite
schijnheilig, hypocriet
impatient(-e)
ongeduldig
ironie (la)
ironie
idéaliste
idealist
imprudent(-e)
onvoorzichtig
intolérance (la)
onverdraagzaamheid
impartial(-e)
onpartijdig
injuste
onrechtvaardig
indulgent(-e)
toegeeflijk
ingrat(-e)
ondankbaar
indifférent(-e)
onverschillig
l’intérêt (le)
belang
impitoyable
meedogenloos
impoli(-e)
onbeleefd
ingénieux(-se)
vindingrijk
insupportable
onuitstaanbaar
joyeux(-se)
vrolijk
lâche
laf
malin(maligne)
pienter (soort slim)
minutieux(-se)
precies
modeste
bescheiden
méchant (-e)
stout, wreed
maladroit(-e)
onhandig
malhonnête
oneerlijk
naïf (-ve)
naif
optimiste
optimistisch
opportuniste
meeloper
objectif (-ve)
objectief
obstination (la)
koppigheid
obstiné (-e)
koppig
orgueilleux(-se)
trots
orgueil (le)
trots
odieux(-se)
hatelijk
patient(-e)
geduldig
poli(-e)
beleefd
ponctuel(-le)
punctueel, stipt
paresseux(-se)
lui
pitié (la)
medelijden
prétentieux(-se)
trots
réalisme (le)
realistisch
résolu(-e)
vastberaden
rude
ruw, bars
raffiné(-e)
verfijnd
renfermé(-e)
gesloten, terughoudend
rusé(-e)
gewiekst, doortrapt
sage
wijs, braaf
sûr/sûre de soi
zelfzeker
sarcasme (le)
sarcasme
strict(-e)
strikt / streng
sévère
streng
sincère
oprecht
sociable (asocial(-e))
sociaal (qua karakter)
superficiel(-le)
oppervlakkig
Note
Flashcard